Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2681, AWB- 20_6786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-05-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:2681, AWB- 20_6786

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
28 mei 2021
Datum publicatie
12 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:2681
Formele relaties
Zaaknummer
AWB- 20_6786

Inhoudsindicatie

WIA

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/6786 WIA

gemachtigde: mr. E. Akdeniz,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 september 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen per 23 september 2019.

In het besluit van 1 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 5 maart 2021.

Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam vertegenwoordiger] namens het UWV.

De termijn voor het doen voor uitspraak is verlengd met zes weken.

Overwegingen

1. Feiten

Eiser is tot 1 augustus 2017 werkzaam geweest als industrieel schoonmaker bij [naam bedrijf 1] Bij besluit van 14 september 2017 heeft het UWV eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 25 september 2017 ziek gemeld met rug-, nekklachten en hoofdpijn/duizeligheid als gevolg van een auto-ongeval.

Het UWV heeft eiser daarvoor bij besluit van 25 december 2017 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 25 december 2017.

Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het UWV bij besluit van 20 september 2018 die uitkering beëindigd per 24 september 2018 omdat eiser meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voor hij arbeidsongeschikt werd.

Bij besluit van 8 april 2019 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen dat besluit gegrond verklaard en de ZW-uitkering per 24 september 2018 alsnog ongewijzigd voortgezet.

Bij het primaire besluit heeft het UWV geweigerd eiser per 23 september 2019 een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

2. Omvang geschil

In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 september 2019 heeft vastgesteld op 0% en daarom terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per die datum.

3. Wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.

In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.

In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Van belang is dan ook:

- of eiser medische beperkingen heeft en

- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.

4. Medische beoordeling

Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.

4.1

Primaire arts [naam primaire arts] heeft het dossier bestudeerd, eiser gezien op haar spreekuur van 9 juli 2019 en de door haar opgevraagde informatie van eisers huisarts [naam huisarts] van 6 augustus 2019 bestudeerd. Zij heeft gerapporteerd dat er geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden. Zij sluit zich aan bij de beperkingen die voor eiser zijn vastgesteld in de eerstejaars ZW beoordeling en acht de toen gehanteerde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) met datum 3 april 2019 nog steeds actueel.

De toegenomen klachten komen volgens haar voort uit deconditionering en worden in voldoende mate omvat met de reeds aangenomen beperkingen. Zij wijst op de discrepanties tussen de door eiser gestelde toename van zijn klachten tijdens het lichamelijk onderzoek en haar observaties tijden het spreekuur. Daarom heeft zij eerst de door haar opgevraagde informatie van eisers huisarts afgewacht. Net als in het eerdere verzekeringsgeneeskundig onderzoek is het totale onvermogen te presteren, zoals dat uit het dagverhaal blijkt, niet navolgbaar, gelet op de bevindingen van verscheidene behandelaren. Ook uit de laatst opgevraagde informatie blijkt de primaire arts geen nieuwe medische reden voor het beperkte functioneren. Tot slot ziet zij de toename van de klachten passend bij verdere deconditionering.

Met de FML van 3 april 2019 is de toename van de klachten voldoende meegenomen zonder dat zij verdere deconditionering bewerkstelligen en daarbij is ook een urenbeperking niet medisch geïndiceerd. Passend werk zou volgens de primaire arts een positieve bijdrage leveren aan vermindering van de inactiviteit, waarbij zij van groot belang acht dat er (weer) gestart wordt met gerichte behandeling.

De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de primaire arts neergelegd in de FML van 15 augustus 2019.

Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, inclusief de daarin opgenomen brief met psychische informatie van [naam bedrijf 2] van 27 november 2019. De verzekeringsarts b&b heeft de hoorzitting van 9 maart 2020 bijgewoond.

[naam verzekeringsarts] is van mening dat de primaire verzekeringsarts zorgvuldig en voldoende uitgebreid heeft onderzocht en de beperkingen op grond van ziekte of gebrek inzichtelijk heeft gewogen. Met de door haar gebruikte FML heeft zij voorkomen dat eiser functies werden geduid waarin stresserende werkomstandigheden voorkomen.

[naam verzekeringsarts] heeft geen aanwijzingen die aanvullende of ernstiger beperkingen in het persoonlijk of sociaal functioneren aannemelijk maken. Afwijkingen als door eiser aangevoerd in het vasthouden van aandacht, concentratie en geheugenproblemen zijn nooit geobjectiveerd door neuropsychologisch onderzoek. Subjectieve klachtbeleving is onvoldoende voor wijzigen van de beperkingen want aan de eigen interpretatie van de medische problemen en de eigen visie op arbeidsbeperkingen kan immers geen doorslaggevende betekenis worden gehecht volgens de verzekeringsarts b&b.

Nu op lichamelijk gebied geen nieuwe medische feiten zijn ingebracht ziet [naam verzekeringsarts] ook geen reden op dat vlak tot wijziging van beperkingen over te gaan en zij wijst er op dat met de slaapproblemen eveneens voldoende rekening is gehouden in de FML met een beperking voor ’s nachts werken. Ook de ingebracht informatie van [naam bedrijf 2] is volgens de verzekeringsarts b&b in lijn met het oordeel van de primaire arts.

Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b gedetailleerd aangegeven waarom de door eiser geformuleerde punten niet tot wijziging van de FML kunnen leiden. Daarbij heeft zij aangegeven dat er ook uit preventieve overwegingen geen enkele aanleiding is te komen tot een urenbeperking, nu er geen patroon is van overschrijding van de eigen grenzen door zelfoverschatting of een beperkt ziektebesef. Eiser lijdt immers niet aan een aandoening waarbij die problematiek wordt gezien, zoals bijvoorbeeld: een bipolaire stoornis, recidiverende manische episodes, een psychose, een narcistische persoonlijkheidsstoornis, een frontaal syndroom, een verstandelijke beperking, multiple sclerose, sommige auto-immuunaandoeningen of ernstige vormen van cluster C persoonlijkheidsstoornissen. Daarom ziet de verzekeringsarts b&b geen medische argumenten die een verminderde duurbelasting aannemelijk maken en onderschrijft zij dan ook onverkort de FML van 15 augustus 2019.

4.2

Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat voor hem te weinig beperkingen zijn aangenomen in de FML. Hij acht zich volledig arbeidsongeschikt omdat hij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Hij wijst er op al hulp nodig te hebben voor zijn persoonlijke verzorging.

Subsidiair stelt eiser door zijn fysieke en psychische problemen naast zijn slaapproblemen ernstiger beperkt te zijn dan in de FML staat. Ten onrechte is daar geen urenbeperking opgenomen. Eiser wijst op de brief van [naam bedrijf 2] van 27 november 2019 ter staving daarvan. Verder stelt eiser dat zijn mogelijkheden veel te hoog zijn ingeschat in de FML en daarbij wijst hij op inzicht in eigen kunnen, vasthouden van aandacht en samenwerken. Ook acht eiser zich onvoldoende beperkt voor werk met toetsenbord en muis, frequent reiken tijdens het werk, tillen en dragen en het frequent hanteren van zware lasten.

Nu blijkens het vorenstaande de verzekeringsarts b&b alles te licht heeft ingeschat zijn hem ten onrechte functies geduid die hij niet aankan. Eiser wijst daarbij voor de verschillende functies op de problemen die zich voor hem manifesteren op de aspecten reiken, persoonlijk risico, hoog handelingstempo en leidinggeven.

4.3

Oordeel rechtbank over beroepsgronden

De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder niet alleen zijn fysieke, maar ook zijn psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.

De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen met betrekking tot de datum in geding. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze argumenten ook in bezwaar zijn ingediend en door de verzekeringsarts b&b expliciet alle zijn afgewogen alvorens tot een conclusie te komen. Mede gelet op de gedegen wijze van beoordelen door die verzekeringsarts en omdat eiser geen andersluidende medische informatie heeft ingebracht – de brief van [naam bedrijf 2] van 27 november 2019 was ook door de verzekeringsarts b&b nadrukkelijk in haar afweging betrokken – heeft de rechtbank geen aanleiding de verzekeringsarts b&b niet te volgen waar deze tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van geen benutbare mogelijkheden en dat met de beperkingen in de FML niet te kort wordt gedaan aan de medisch te objectiveren klachten van eiser.

Ook het gevaar van deconditionering en het in een vicieuze cirkel geraken voor eiser die als gevolg van zijn klachten vooral rust neemt, komt de rechtbank als reëel voor.

De op 22 februari 2021 ingezonden brief van [naam bedrijf 2] van 22 oktober 2020 bevat geen nieuwe medische feiten of omstandigheden. Dat daarin is opgetekend dat eiser zich moe en somber voelt met gedachtes van waardeloosheid en eenzaamheid is door de verzekeringsarts b&b in de afwegingen betrokken en de gesteld verzwarende omstandigheid van het naar eisers gevoel niet erkennen van zijn klachten, kan daar niets aan veranderen. De samenhangende in- en doorslaapproblemen waren eveneens bij de primaire arts en de verzekeringsarts b&b al bekend.

De daarbij eveneens ingestuurde brief van [naam bedrijf 2] van 27 november 2019 is een kopie van de op 12 december 2019 aan het UWV ingezonden brief, die, zoals hiervoor al is aangegeven, al in het dossier aanwezig is en in de medische afwegingen was betrokken.

Ook overigens is niet gebleken dat in de FML van 15 augustus 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat.

Ter zitting is gebleken dat eiser in november 2019 met toegenomen klachten is gemeld bij het UWV. Dat gaat om een beoordeling van na de datum in deze procedure in geding en die informatie kan daarom in deze procedure geen rol spelen.

Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.

5. Geschiktheid voor de functies

5.1

Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 11160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053).

5.2

Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij met zijn klachten niet in staat is die functies te vervullen. Daarvoor heeft hij onder meer gewezen op de zijns inziens te grote urenbelasting, het reiken, het te grote persoonlijk risico, het te hoge handelingstempo en de leidinggevende aspecten die in die functies gevraagd worden.

5.3

Oordeel rechtbank over beroepsgronden.

De rechtbank ziet geen reden voor het oordeel dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 29 augustus 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 29 april 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.

De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.

6. Mate van arbeidsongeschiktheid

Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 0%.

Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 september 2019 heeft vastgesteld op 0%. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per die datum.

Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.

7. Proceskosten en griffierecht

Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 28 mei 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?