Home

Centrale Raad van Beroep, 26-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:948, 21/3733 PW

Centrale Raad van Beroep, 26-04-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:948, 21/3733 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
26 april 2022
Datum publicatie
18 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:948
Zaaknummer
21/3733 PW

Inhoudsindicatie

Beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Poststempel kan ondanks onjuist jaartal als bewijs gelden. In gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, kan als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk is afgestempeld. Dat het jaartal van de poststempel niet juist is, wil niet zeggen dat aan de verdere datering geen betekenis kan toekomen. De Raad ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de poststempel in dit geval niet als bewijs kan gelden.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 25 augustus 2021, 20/87 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)

Datum uitspraak: 26 april 2022

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft gereageerd op schriftelijke vragen van de Raad.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De Raad heeft daarna met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een zitting achterwege blijft en met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 28 augustus 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 november 2019 (bestreden besluit), heeft het college een aanvraag van appellant om bijstand op grond van de Participatiewet afgewezen. Het bestreden besluit is aangetekend verzonden aan de toenmalige gemachtigde van appellant en bij hem op 26 november 2019 bezorgd.

1.2.

Namens appellant heeft zijn toenmalige gemachtigde bij brief van 3 januari 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft dit beroepschrift op 8 januari 2020 ontvangen. Omdat de beroepstermijn eindigde op 6 januari 2020, heeft de rechtbank de toenmalige gemachtigde van appellant verzocht toe te lichten waarom het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend. In reactie daarop heeft de toenmalige gemachtigde van appellant te kennen gegeven dat hij het beroepschrift op 6 januari 2020 na 17:00 uur in de postbus heeft gedeponeerd. De postbus is waarschijnlijk de volgende dag pas gelicht, maar hij heeft het beroepschrift wel tijdig ter post bezorgd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de beroepstermijn eindigde op 6 januari 2020 en de rechtbank het beroepschrift pas op 8 januari 2020 heeft ontvangen. Uit de poststempel op de enveloppe van het beroepschrift volgt dat dit stuk op 7 januari 2019 is verzonden. Het jaartal op deze stempel moet evident niet 2019 maar 2020 zijn. Dat komt overeen met de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 8 januari 2020. Met de enkele stelling dat de toenmalige gemachtigde van appellant het beroepschrift 6 januari 2020 in de postbus heeft gedeponeerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift tijdig is verzonden als bedoeld in art. 6:9, tweede lid, van de Awb. Het beroepschrift is dan ook te laat ingediend. Niet is gebleken van omstandigheden waaronder de te late indiening van het beroepschrift verschoonbaar is.

3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Appellant heeft aangevoerd dat de poststempel op de enveloppe niet als bewijsrechtelijk uitgangspunt mag gelden, omdat die stempel evident niet correct is. Deze stempel is niet van een dag of enkele dagen na het verstrijken van de termijn, maar van een jaar eerder en om die reden mag er geen betekenis aan toekomen. De toenmalige gemachtigde van appellant heeft op 6 januari 2020 het beroepschrift in de postbus gedeponeerd. Dat deze postbus pas op 7 januari 2020 is geleegd betekent niet dat het niet tijdig ter post is bezorgd als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.

4.2.

Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat de poststempel het jaartal 2019 bevat een evidente fout is. Duidelijk is dat dit het jaar 2020 had moeten zijn. Dat het jaartal van de stempel niet juist is, wil echter niet zeggen dat aan de verdere datering geen betekenis kan toekomen. De afstempeling op 7 januari 2019 (lees: 2020) ligt immers in lijn met het standpunt van de toenmalige gemachtigde dat hij het beroepschrift op 6 januari 2020 na 17:00 uur in de postbus heeft gedeponeerd en de postbus daarvoor al was geleegd. De Raad ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de poststempel in dit geval niet als bewijs kan gelden. Voor de uitkomst van deze zaak is dat ook niet van belang. Daartoe wordt het volgende overwogen.

4.3.1

Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

4.3.2.

Terpostbezorging als bedoeld in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb vindt volgens vaste rechtspraak van de Raad (vergelijk de uitspraak van 12 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4263) plaats op het moment waarop een poststuk in een brievenbus wordt gedeponeerd of op het moment waarop het op het postkantoor wordt aangeboden. De omstandigheid dat een poststuk op een bepaalde datum is afgestempeld, sluit niet uit dat het stuk op een eerdere datum ter post is bezorgd. Dat neemt niet weg dat het datumstempel veelal het enige vaststaande gegeven is met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk is afgestempeld. Bevat het stuk een poststempel met een datum gelegen na de laatste dag van de termijn, dan is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat het stuk op een eerdere datum dan het poststempel aangeeft en wel uiterlijk op de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd.

4.4.

Appellant is niet in de in 4.3.2 bedoelde bewijslast geslaagd. Ook als appellant zou worden gevolgd in zijn standpunt en aan de stempel op de enveloppe geen betekenis wordt toergekend, verandert dat niets aan het feit dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. De enkele stelling dat de toenmalig gemachtigde van appellant op de laatste dag van de beroepstermijn na 17:00 uur het beroepsschrift in een postbus is gedeponeerd en het aannemelijk is dat die postbus daarvoor is geleegd, is op zichzelf onvoldoende om aannemelijk te maken dat het beroepschrift daadwerkelijk op de laatste dag van de beroepstermijn ter post is bezorgd. Vergelijk de uitspraak van de Hoge Raad van 18 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138. Appellant heeft geen andere bewijsmiddelen waaruit blijkt dat het beroepschrift daadwerkelijk op 6 januari 2020 ter post is bezorgd.

4.5.

Appellant heeft verder nog verwezen naar uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (uitspraak van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1552) waaruit volgens appellant volgt dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval geacht wordt tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen. Appellant heeft echter niet onderkend dat in dezelfde uitspraak daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat het poststuk dan wel uiterlijk de laatste dag van de termijn ter post moet zijn bezorgd. Deze beroepsgrond van appellant slaagt dus ook niet.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank het beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat het beroepschrift buiten de beroepstermijn is ingediend. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van J. Oosterveen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) J. Oosterveen