Home

Centrale Raad van Beroep, 25-05-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1181, 22/1040 WMO15-VV

Centrale Raad van Beroep, 25-05-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1181, 22/1040 WMO15-VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
25 mei 2022
Datum publicatie
2 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1181
Zaaknummer
22/1040 WMO15-VV

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter stelt voorop dat iemand die feitelijk geen onderdak heeft, niet alleen al om die reden voor een maatwerkvoorziening opvang in aanmerking komt (vergelijk de uitspraak van 29 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1651). Een maatwerkvoorziening opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is bedoeld voor personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk te handhaven in de samenleving. De Raad concludeert dat appellant voldoende doenvermogen heeft en in staat is zelf in onderdak te kunnen voorzien, maar dat hij – helaas met vele anderen – een huisvestingsprobleem heeft waarvoor de Wmo 2015 geen oplossing biedt. De voorzieningenrechter heeft twijfels over het door het college verrichte onderzoek. Deze twijfel vormt voor de voorzieningenrechter op dit moment echter onvoldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Uit recentere medische informatie – die door verzoeker in het geding is gebracht – volgt namelijk dat het een stuk beter gaat met verzoeker.

Uitspraak

22/1040 WMO15-VV

Datum uitspraak: 25 mei 2022

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. C.G.M. de Groot, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2021, 21/4321 (aangevallen uitspraak) en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. De Groot. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M. Keurentjes.

OVERWEGINGEN

1.1.

Verzoeker, geboren in 1968, heeft zich bij het college gemeld voor opvang. Het college heeft bij besluit van 4 juni 2021, gehandhaafd bij besluit van 12 augustus 2021 (bestreden besluit), de daartoe strekkende aanvraag afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit het onderzoek van de GGD is gebleken dat verzoeker niet beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden.

1.2.

De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

1.3.

Verzoeker heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

1.4.

Het college en verzoeker hebben een schikking getroffen. Het college zal – zoals ter zitting is afgesproken – nader onderzoek doen, zo nodig een nieuw besluit nemen en verzoeker in ieder geval gedurende dit onderzoek opvangen. Verzoeker heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken.

2. Het college heeft bij besluit van 1 april 2022 het besluit van 4 juni 2021 vervangen en de aanvraag van verzoeker opnieuw afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat gebleken is dat verzoeker zijn zaken regelt zonder gebruik te maken van ondersteuning, hij regelmatig bij vrienden slaapt en dat hij een maand zelfstandig op vakantie is geweest naar Turkije. Omdat de aanvraag opnieuw is afgewezen, geeft het college vanaf 30 april 2022 geen verdere uitvoering aan de getroffen schikking.

3. Verzoeker heeft een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het besluit van 1 april 2022 wordt, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede in de beoordeling betrokken.

4.2.

Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.3.

De voorzieningenrechter stelt voorop dat iemand die feitelijk geen onderdak heeft, niet alleen al om die reden voor een maatwerkvoorziening opvang in aanmerking komt (vergelijk de uitspraak van 29 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1651). Een maatwerkvoorziening opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is bedoeld voor personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Gelet op de hulpvraag van verzoeker moet worden beoordeeld of hij door problemen bij het zich handhaven in de samenleving niet in staat is zelf in onderdak te kunnen voorzien.

4.4.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het regelen door verzoeker van een vakantie in Turkije en het verblijf van een maand aldaar aanwijzingen bieden voor het bestaan van zogenoemd doenvermogen. Gedurende deze tijd heeft verzoeker ook voorzien in zijn onderdak. Bovendien heeft verzoeker tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter van de Raad verklaard dat hij zijn huwelijk heeft geregeld en gedurende deze vakantie is getrouwd. Als hij weer over woonruimte beschikt, is het de bedoeling dat zijn echtgenote bij hem komt wonen. Ook dit vormt een aanwijzing dat verzoeker over een behoorlijk doenvermogen beschikt. Daar komt het volgende nog bij. Toen verzoeker terug in Nederland was, bleek zijn plek in de opvanglocatie te zijn vergeven. Hij heeft toen op eigen initiatief met de hulp van zijn gemachtigde geregeld dat hij wederom een plek in de opvanglocatie kreeg. Ook dit geeft blijk van een bepaalde mate van regievermogen. Ten slotte overnacht verzoeker in de weekenden bij vrienden, wat eveneens een aanwijzing vormt voor de conclusie dat hij voldoende doenvermogen heeft en in staat is zelf in onderdak te kunnen voorzien, maar dat hij – helaas met vele anderen – een huisvestingsprobleem heeft waarvoor de Wmo 2015 geen oplossing biedt.

4.5.

Wat in 4.4 is overwogen neemt echter niet weg dat de voorzieningenrechter twijfels heeft over het door het college verrichte onderzoek. Uit het dossier volgt namelijk niet dat het college de in bezwaar overgelegde medisch informatie heeft laten beoordelen door een medisch adviseur. Uit deze medische informatie komt het beeld naar voren dat verzoeker op dat moment behoorlijke beperkingen ervaarde uit medische aandoeningen. Daardoor kan worden afgevraagd of het onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Deze twijfel vormt voor de voorzieningenrechter op dit moment echter onvoldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Uit recentere medische informatie – die door verzoeker in het geding is gebracht – volgt namelijk dat het een stuk beter gaat met verzoeker. Dit komt ook overeen met de onder 4.4 vermelde handelingen van verzoeker. Ook speelt een rol dat namens verweerder ter zitting is verklaard dat de stukken wel zijn voorgelegd aan de GGD, maar dat dit de GGD – hoewel dit niet uit de overgelegde gedingstukken blijkt – niet tot een ander standpunt heeft gebracht. Met het oog hierop, in onderlinge samenhang bezien met wat is overwogen onder 4.4, is de verwachting dat de aangevallen uitspraak en het besluit van 1 april 2022 in de bodemprocedure in stand zullen blijven.

4.6.

Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening moet onder de vorengeschetste omstandigheden worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.

(getekend) J. Brand

(getekend) D. Al-Zubaidi