Home

Centrale Raad van Beroep, 31-05-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1176, 18/3300 ZW

Centrale Raad van Beroep, 31-05-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1176, 18/3300 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 mei 2022
Datum publicatie
2 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1176
Zaaknummer
18/3300 ZW

Inhoudsindicatie

ZW-uitkering terecht beëindigd. Arbeidspatroon. Geen aanleiding om de conclusies van de door de Raad ingeschakelde deskundige niet te volgen en appellante meer beperkt is te achten dan de deskundige heeft aangenomen. Zoals de verzekeringsarts terecht heeft opgemerkt komen de door de deskundige aangenomen psychische en lichamelijke beperkingen niet voor in de functie van medewerker PR, zodat de vraag resteert of appellante al dan niet geschikt kan worden geacht voor haar arbeid vanwege het arbeidspatroon. De verzekeringsarts heeft inzichtelijk gemotiveerd dat het arbeidspatroon, waarin appellante laatstelijk werkzaam was (drie dagen achtereen werken), niet kenmerkend is voor het werk als medewerker PR. Bij een soortgelijke werkgever zou appellante ook op andere dagen kunnen werken, met een recuperatiedag tussendoor of in een ander urenpatroon, met een meer evenredige verdeling van het aantal te werken uren over de week. Gelet op het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts terecht geconcludeerd dat de belasting van het eigen werk de belastbaarheid van appellante in dat geval niet overschrijdt.

Uitspraak

18 3300 ZW

Datum uitspraak: 31 mei 2022

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

4 mei 2018, 16/6818 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G. Laurman, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden door een enkelvoudige kamer van de Raad op 29 oktober 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Laurman en (voormalig) verzekeringsarts en bedrijfsarts [naam] . Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. drs. I.M. Veringmeijer.

Het onderzoek is heropend na de zitting.

De Raad heeft L. Greveling-Fockens, verzekeringsarts, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 15 september 2021 rapport uitgebracht.

Partijen hebben op het rapport van de deskundige gereageerd.

De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de Raad.

Op 21 april 2022 heeft een nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Laurman en [naam] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen W.L.J. Weltevrede.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante heeft laatstelijk gewerkt als medewerker PR voor 24 uur per week. Vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet heeft zij zich op 26 oktober 2015 ziek gemeld bij het Uwv. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).

1.2.

Op 27 mei 2016 en op 24 juni 2016 heeft appellante het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft appellante op 24 juni 2016 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van medewerker PR. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 24 juni 2016 het ziekengeld van appellante per 1 juli 2016 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. De in beroep door appellante ingediende rapporten van medisch adviseur [naam] en psychiater De Mon doen hieraan volgens de rechtbank niet af. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid heeft gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om het ingenomen standpunt te wijzigen. De rechtbank heeft daarbij betrokken hetgeen door appellante bij de arts tijdens de spreekuren op 24 maart 2016, 27 mei 2016 en 24 juni 2016 aan klachten is gepresenteerd, alsook de van de huisarts verkregen medische informatie en de medicatiehistorie. De rechtbank komt tot de conclusie dat niet medisch objectiveerbaar is onderbouwd en daarmee aannemelijk is gemaakt dat bij appellante per 1 juli 2016 sprake was van dusdanige klachten en beperkingen dat zij niet in staat was haar arbeid als medewerker PR voor 24 uur per week te verrichten.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest, omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar het functioneren van de schildklier en naar de psychische klachten. Door de rechtbank is onvoldoende waarde gehecht aan de in beroep ingediende rapporten van [naam] en De Mon. Appellante is meer beperkt voor arbeid dan door het Uwv is aangenomen en zij was op 1 juli 2016 niet in staat tot het verrichten van haar arbeid. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante verwezen naar de reeds in beroep door haar ingediende rapporten en naar de nadere rapporten van [naam] van 19 juni 2018, 7 januari 2020 en 16 april 2020.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 september 2018, 16 maart 2020 en 9 juli 2020.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.

4.2.

In geschil is of het Uwv appellante terecht per 1 juli 2016 geschikt heeft geacht voor haar eigen werk als medewerker PR.

4.3.

Gelet op de in beroep en hoger beroep overgelegde rapporten en de verschillen in de beoordeling van de artsen over appellantes gezondheidstoestand op de datum in geding, is bij de Raad twijfel ontstaan of een medische urenbeperking moet worden aangenomen en of appellante in staat kan worden geacht haar werk als medewerker PR voor 24 uur per week te verrichten. Om die reden heeft de Raad verzekeringsarts Greveling-Fockens als onafhankelijk deskundige benoemd.

4.4.

De deskundige heeft dossieronderzoek verricht en appellante op haar spreekuur gezien, waarbij zij een anamnese heeft afgenomen en onderzoek heeft verricht naar de psyche van appellante. De deskundige heeft in haar rapport geconcludeerd dat bij appellante op de datum in geding sprake is van een depressieve stoornis en een somatisatiestoornis bij een onderliggende borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarbij was sprake van een status na een verlaagde schildklierfunctie bij vrijwel genormaliseerde bloedwaarden. Appellante was meer beperkt dan is aangenomen. Er was sprake van een verminderde energetische belastbaarheid als restklacht van een verstoorde schildklierfunctie en een depressieve stoornis bij een onderliggende gedecompenseerde borderline persoonlijkheidsstoornis. Daardoor was appellante beperkt voor zwaar fysieke arbeid (langdurig lopen en staan, zwaar tillen of dragen, duwen of trekken, frequent zware lasten hanteren), ten aanzien van haar psychische belastbaarheid (onder andere deadlines en productiepieken, hoog handelingstempo en het omgaan met conflicten) en voor het aantal te werken uren per dag. Appellante was in staat 24 uur per week te werken maar niet op drie achtereenvolgende dagen van acht uur, omdat zij gezien de combinatie van psychische en fysieke problematiek op energetische gronden beperkt was te achten. In haar werk van medewerker PR werkte appellante op de dinsdag, woensdag en donderdag gedurende 8 uur per dag. Appellante was op de datum in geding niet geschikt te achten voor haar arbeid omdat zij op drie aaneengesloten dagen geacht werd 8 uur per dag te werken en daardoor was sprake van te weinig recuperatiemogelijkheden. Een meer evenredige verdeling van het aantal te werken uren was wel mogelijk geweest.

4.5.

Appellante heeft in reactie op het deskundigenrapport verwezen naar een rapport van [naam] van 13 oktober 2021. Volgens [naam] had appellante veel meer beperkingen waardoor zij ongeschikt was voor haar eigen werk en was dit niet alleen vanwege het arbeidspatroon het geval, zoals door de deskundige is aangenomen. Appellante was gevoelig voor prikkels van geluid en licht, zij had moeite om zich te concentreren en het besturen van motorvoertuigen was niet mogelijk, terwijl haar twee werkplekken in [plaats 1] en [plaats 2] niet (goed) bereikbaar waren met het openbaar vervoer. Ook was appellante beperkt in doelmatig en zelfstandig handelen, het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens en het omgaan met conflicten. Verder waren appellantes energetische beperkingen veel ernstiger dan de deskundige aanneemt, gezien de samenhang en wederzijdse beïnvloeding van de depressie, de instabiele schildklier en de persoonlijkheidsstoornis.

4.6.

In reactie op het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 12 oktober 2021 opgemerkt dat zij zich kan vinden in de conclusie van de deskundige dat drie dagen achtereen 8 uur per dag werken zonder enige recuperatietijd mogelijk te zwaar is geweest voor appellante. Het eigen werk van medewerker PR betrof geen zware fysieke arbeid, er was geen sprake van een hoog handelingstempo, veelvuldig harde deadlines en veel conflicthantering. Appellante had veel ruimte om haar taken naar eigen dunken in te vullen. Volgens de deskundige maakte het arbeidspatroon appellante ongeschikt voor haar arbeid, maar het drie dagen achtereen werken is niet kenmerkend voor dit werk, zeker niet gezien de inhoud ervan. Appellante zou wel op andere dagen kunnen werken, met een recuperatiedag tussendoor of in een ander urenpatroon, met een meer evenredige verdeling van het aantal te werken uren over de week.

4.7.

Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante, het rapport van De Mon en de rapporten van [naam], alsook de informatie van de artsen van het Uwv zijn door haar bij de beoordeling betrokken. De deskundige heeft op de haar gestelde vragen een duidelijk antwoord gegeven. Wat appellante in hoger beroep onder verwijzing naar het rapport van 13 oktober 2021 van [naam] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om de conclusies van de deskundige niet te volgen en appellante meer beperkt is te achten dan de deskundige heeft aangenomen. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 oktober 2021 voorts terecht heeft opgemerkt komen de door de deskundige aangenomen psychische en lichamelijke beperkingen niet voor in de functie van medewerker PR, zodat de vraag resteert of appellante al dan niet geschikt kan worden geacht voor haar arbeid vanwege het arbeidspatroon.

4.8.

Artikel 19, vijfde lid, van de ZW is geschreven met het doel om voor een zogenoemde vangnetter, een verzekerde zonder werkgever, het begrip “zijn arbeid” te verruimen door in het geval sprake is van bijzondere aspecten van het werk die aan een werkhervatting in de weg staan, deze buiten beschouwing te laten. Gelet op dit doel dienen alleen bijzondere verzwarende aspecten van het laatst verrichte werk buiten beschouwing gelaten te worden. Daarbij dienen bijzondere verlichtende aspecten van het laatst verrichte werk en situatieve omstandigheden niet buiten beschouwing gelaten te worden bij de beoordeling van de in aanmerking te nemen arbeid. Zie onder meer de uitspraken van de Raad van 6 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0672) en van 13 juni 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1738).

4.9.

In het rapport van 12 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat het arbeidspatroon, waarin appellante laatstelijk werkzaam was (drie dagen achtereen werken), niet kenmerkend is voor het werk als medewerker PR. Bij een soortgelijke werkgever zou appellante ook op andere dagen kunnen werken, met een recuperatiedag tussendoor of in een ander urenpatroon, met een meer evenredige verdeling van het aantal te werken uren over de week. Gelet op het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geconcludeerd dat de belasting van het eigen werk de belastbaarheid van appellante in dat geval niet overschrijdt. Gelet hierop heeft het Uwv appellante per 1 juli 2016 terecht geschikt geacht voor haar arbeid. Dit betekent dat de ZW-uitkering van appellante terecht is beëindigd per 1 juli 2016.

5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.9 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en F.M. Rijnbeek en

S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2022.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) C.G. van Straalen