Home

Centrale Raad van Beroep, 18-05-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1141, 19/4467 WIA

Centrale Raad van Beroep, 18-05-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1141, 19/4467 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 mei 2022
Datum publicatie
25 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:1141
Zaaknummer
19/4467 WIA

Inhoudsindicatie

Hoger beroep van het Uwv: Het bestreden besluit is niet zorgvuldig voorbereid en is niet deugdelijk gemotiveerd, omdat het Uwv ondanks de eind 2017 bestaande twijfel over het bestaan van een psychiatrische stoornis bij betrokkene heeft nagelaten toen of kort daarna hiernaar een aanvullend onderzoek te (laten) verrichten. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Incidenteel hoger beroep: De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat aanvullend onderzoek van betrokkene noodzakelijk is. Betrokkene wordt er voor de volledigheid op gewezen dat zij op grond van artikel 27 van de Wet WIA verplicht is mee te werken aan dit onderzoek, met inbegrip van zo nodig een opname ter observatie.

Uitspraak

Datum uitspraak: 18 mei 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 september 2019, 18/3193 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv)

[betrokkene] te [woonplaats], Turkije (betrokkene)

[Naam B.V.] B.V. (werkgever)

PROCESVERLOOP

Namens het Uwv heeft A. Anandbahadoer hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld .

Er heeft een comparitie plaatsgevonden op 9 september 2021. Namens het Uwv is via beeldverbinding F.M.J. Eijmael verschenen. Namens betrokkene is mr. Driessen verschenen.

Een onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2022. Namens het Uwv is via beeldverbinding R.D. van den Heuvel verschenen. Namens betrokkene is mr. Driessen verschenen. De werkgever heeft zich laten vertegenwoordigen door arts-gemachtigde R. Bakkenes.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene was werkzaam als schoonmaakster voor 28 uur per week in dienst van werkgever totdat zij op 10 oktober 2011 is uitgevallen voor deze arbeid door met name psychische klachten. Bij besluit van 13 september 2013 heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 7 oktober 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. De loongerelateerde WGA-uitkering is met ingang van 7 oktober 2014 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Met ingang van 29 februari 2016 heeft betrokkene zich in Turkije gevestigd.

1.2.

In februari 2017 heeft werkgever het Uwv verzocht om een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene. Op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv is betrokkene op 29 november 2017 onderzocht door psychiater J.K. van der Veer. In het rapport van 5 december 2017 heeft Van der Veer geconcludeerd dat het getoonde beeld en beloop niet passend is bij een bekend psychiatrisch beeld. Gezien de klachtenpresentatie en ongemotiveerdheid van betrokkene lijkt er meer sprake te zijn van een regressief gedrag (mede cultureel bepaald) waarbij differentiaaldiagnostisch gedacht kan worden aan een nagebootste stoornis of simulatie. Of de klachten (on)bewust worden aangezet valt op basis van dit onderzoek echter niet betrouwbaar uit te maken. Symptoomvalidatietesten konden gezien het regressieve gedrag niet worden afgenomen. Een diagnose is volgens Van der Veer niet betrouwbaar vast te stellen en evenmin of de door betrokkene geclaimde psychische beperkingen het gevolg zijn van een aantoonbaar psychiatrische stoornis.

1.3.

Betrokkene is voorts op 28 november 2017 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. In zijn rapport van 2 januari 2018 merkt de verzekeringsarts op dat het bijna onmogelijk is een gesprek te voeren, dat betrokken met haar aandacht niet bij het gesprek is en inadequate antwoorden geeft. De verzekeringsarts concludeert mede op grond van het rapport van Van der Veer dat er een consistent patroon van gedrag is over de jaren heen, maar onduidelijk is of dit wordt veroorzaakt door ziekte. Een diagnostische opname zou volgens de verzekeringsarts meer duidelijkheid kunnen brengen. Dat betekent dat betrokkene weer naar Nederland moet komen. In overleg met de stafverzekeringsarts is ervoor gekozen dit niet voor dit moment te organiseren. Besloten is het arbeidsongeschiktheidspercentage op 80-100% te handhaven in verband met volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De psychiater experteur zal worden gevraagd of hij denkt dat een diagnostische opname tot meer duidelijkheid zal leiden. Aan betrokkene zal worden medegedeeld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd blijft, maar dat een herbeoordeling zal volgen over ongeveer twee jaar met dan een diagnostische opname, als blijkt dat de psychiater experteur dit zinvol vindt, aldus het rapport van 2 januari 2018.

1.4.

In een brief van 9 januari 2018 heeft het Uwv aan betrokkene medegedeeld dat de psychiater de aard en ernst van haar stoornis niet goed heeft kunnen vaststellen en dat dit betekent dat het Uwv niet goed kan vaststellen wat de mate van arbeidsongeschiktheid is. Er is besloten de uitkering voorlopig ongewijzigd te blijven toekennen. Voorts is meegedeeld dat over ongeveer twee jaar een herbeoordeling zal plaatsvinden met een meer uitgebreid psychiatrisch onderzoek, waarvoor betrokkene een aantal dagen in een kliniek in Nederland moet verblijven.

1.5.

Bij besluit van 9 januari 2018 heeft het Uwv de WIA-uitkering van betrokkene ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Werkgever heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Werkgever stelt dat uit het onderzoek van de verzekeringsarts blijkt van evidente twijfel over het bestaan van arbeidsongeschiktheid en dat het daarmee niet valt te rijmen dat de uitkering op medische gronden wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Een onderzoek naar het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid dient in het kader van de zorgvuldigheid direct plaats te vinden en niet pas over twee jaar, terwijl in die periode de uitkering op werkgever wordt verhaald.

1.6.

Het bezwaar van de werkgever tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 november 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Ten grondslag aan dit besluit ligt een rapport van 13 november 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze stelt dat de primaire afdeling naar aanleiding van het bezwaar van de werkgever is gevraagd een diagnostische opname te realiseren, maar dat dit niet uitvoerbaar is omdat er geen ziekenhuis is dat een dergelijke opname wil/kan uitvoeren. Bij betrokkene kan geen duidelijke diagnose worden gesteld, er ontbreekt een eenduidig plausibel en consistent geheel van bevindingen over de aard en ernst van de aandoening. In bezwaar zijn er geen andere bevindingen of gegevens die hierin duidelijkheid kunnen brengen. Het standpunt van de primaire verzekeringsarts kan niet worden weerlegd met andere medische gegevens, aldus het rapport van 13 november 2018.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van de werkgever tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat nader onderzoek noodzakelijk is en ziet aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat de verzekeringsarts betrokkene op medische gronden volledig arbeidsongeschikt acht is voornamelijk gebaseerd op de stelling dat er geen duidelijke diagnose kan worden gesteld omdat een diagnostische opname niet is te realiseren. Dat is echter onvoldoende om twee jaar lang te wachten met een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene. Uit het rapport van psychiater Van der Veer blijkt duidelijk dat er ernstige twijfel bestaat over de oorzaak van de door betrokkene geclaimde beperkingen. Door de psychiater kon niet betrouwbaar worden vastgesteld of deze beperkingen het gevolg zijn van een aantoonbare psychiatrische stoornis. Zeker is volgens de psychiater dat bij het in stand houden van het gedrag van betrokkene een sterke neiging tot regressie (mede door culturele factoren bepaald) een onderhoudende rol speelt, waarbij een eventueel (on)bewust aanzetten van de klachten niet vast staat, maar ook niet verworpen kan worden. Deze twijfel had naar het oordeel van de rechtbank voor het Uwv aanleiding moeten zijn tot aanvullend onderzoek van betrokkene in of kort na december 2017. Dat een diagnostische opname mogelijk moeilijk te realiseren is, maakt dit niet anders en is in elk geval onvoldoende reden om verder onderzoek voor de duur van twee jaar volledig achterwege te laten. Dit geldt te meer indien er sprake is van belanghebbende partijen, zoals de werkgever. De rechtbank heeft het bestreden besluit, omdat het een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert, vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft het Uwv opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

3.1.

Het Uwv heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de rechtbank de besluitvorming ten onrechte onzorgvuldig heeft geacht en verwijst naar een rapport van 23 oktober 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank geeft geen aanwijzing welke beslissing het Uwv dan wel had dienen te nemen. De geadviseerde diagnostische opname was niet mogelijk omdat geen enkel ziekenhuis een dergelijke opname kon of wilde uitvoeren. Omdat onderzoek niet mogelijk was is de uitkering voortgezet met de afspraak dat een nieuw onderzoek over twee jaar zal plaatsvinden. Twee jaar later is er echter nog steeds geen ziekenhuis gevonden dat wil meewerken aan een diagnostisch onderzoek. Wel is een psychiater bereid gevonden een expertiseonderzoek te doen. De wet geeft volgens het Uwv geen mogelijkheid om de WIA-uitkering in te trekken bij twijfel.

3.2.

Betrokkene heeft ook verzocht om vernietiging van de aangevallen uitspraak. Zij is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat de noodzaak van nader onderzoek van betrokkene niet in geschil zou zijn. Door de rechtbank wordt volledig voorbij gegaan aan het standpunt van betrokkene. Zij wordt al jaren volledig arbeidsongeschikt geacht door het Uwv. De beschuldigingen die richting betrokkene door de verzekeringsartsen worden geuit zijn ongepast. Er is sprake van een complexe psychiatrische problematiek. Haar medische klachten worden niet serieus genomen en deze procedure is schadelijk voor haar gezondheid. Alleen onder strikte geheimhouding wil betrokkene medische informatie verstrekken over haar psychiatrische behandeling in Turkije. Zij wil niet dat de informatie aan de werkgever wordt verstrekt. Desgewenst kunnen de verzekeringsartsen van het Uwv via betrokkene vragen stellen aan haar behandelaars. Dan is een diagnostische opname in Nederland niet noodzakelijk. Het is voor betrokkene niet medisch verantwoord om naar Nederland te reizen door haar gezondheidstoestand en door Covid-19. Zij is psychisch niet in staat om een diagnostische opname te ondergaan. Wel zou zij een expertise onderzoek door een psychiater kunnen ondergaan in Turkije.

3.3.

De werkgever heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen en aangevoerd dat gelet op de omstandigheid dat het Uwv twijfel heeft over de mate van arbeidsongeschiktheid maar geen nader medisch onderzoek heeft verricht of laten verrichten, het niet terecht is dat de werkgever als eigenrisicodrager de WIA-uitkering van betrokkene moet betalen. Het Uwv had naar aanleiding van de rapporten van 5 december 2017 van psychiater Van der Veer en van 2 januari 2018 van de verzekeringsarts betrokkene toen nader moeten laten onderzoeken. Ook twee jaar later in december 2019, nog voor Covid-19, heeft het Uwv geen nader medisch onderzoek verricht of laten verrichten. Uit de stukken in het dossier blijkt dat het Uwv maar één ziekenhuis heeft benaderd voor een diagnostisch onderzoek. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen enkel ziekenhuis een dergelijke opname kon of wilde uitvoeren is dan ook onvoldoende onderbouwd. Ook heeft het Uwv niet onderzocht of er alternatieven waren. Pas in hoger beroep komt het Uwv met een eventueel expertise onderzoek door een psychiater in Nederland.

4. De Raad oordeelt als volgt.

Hoger beroep van het Uwv

4.1.

In geschil is het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat het Uwv ondanks de eind 2017 bestaande twijfel over het bestaan van een psychiatrische stoornis bij betrokkene heeft nagelaten toen of kort daarna hiernaar een aanvullend onderzoek te (laten) verrichten.

4.2.

Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de twijfel die bestond over de aandoening van betrokkene aanleiding had moeten geven tot nader medisch onderzoek. Verwezen wordt naar de overwegingen van de rechtbank. Dat een diagnostische opname niet mogelijk was heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd. Met de e-mailwisseling in september en oktober 2018 van het Uwv met één ziekenhuis is onvoldoende komen vast te staan dat geen enkel ziekenhuis bereid was om een diagnostische opname te realiseren. Ook had het Uwv kunnen kiezen voor een andere oplossing, zoals een expertise door een andere psychiater, welke oplossing het Uwv in hoger beroep heeft aangedragen. Het hoger beroep van het Uwv slaagt niet. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.

Incidenteel hoger beroep

4.3.

Het incidenteel hoger beroep van betrokkene is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat nader onderzoek van betrokkene noodzakelijk is, omdat sprake is van ernstige twijfel over de oorzaak van de door betrokkene geclaimde klachten. Hierover wordt als volgt overwogen. Uit het expertise rapport van de psychiater J. Huisman van 9 juni 2015 en het rapport van de verzekeringsarts van 10 juli 2015 blijkt weliswaar dat destijds sprake was van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld, maar ook dat verbetering van de medische situatie en functionele mogelijkheden op de lange termijn tot de mogelijkheden behoort. De verzekeringsarts vond daarom een medisch heronderzoek over anderhalf tot twee jaar aan de orde. In het eerdergenoemde onderzoek eind 2017 kon door psychiater Van der Veer niet betrouwbaar worden vastgesteld of de door betrokkene geclaimde beperkingen het gevolg zijn van een aantoonbare psychiatrische stoornis. De rechtbank heeft dan ook op goede gronden overwogen dat aanvullend onderzoek van betrokkene noodzakelijk is. Betrokkene wordt er voor de volledigheid op gewezen dat zij op grond van artikel 27 van de Wet WIA verplicht is mee te werken aan dit onderzoek, met inbegrip van zo nodig een opname ter observatie.

4.4.

Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van het Uwv en het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slagen. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene en de werkgever in hoger beroep. Deze kosten worden voor betrokkene begroot op € 1.897,50 wegens verleende rechtsbijstand (in totaal 2,5 punten; 1 punt voor het verweerschrift, 0,5 punt voor de comparitie, 1 punt voor de zitting). Deze kosten worden voor de werkgever, waarbij R. Bakkenes als arts-gemachtigde is opgetreden, begroot op € 379,50 (0,5 punt voor de zitting). Per punt geldt een vergoeding van € 759,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 1.897,50;

-

veroordeelt het Uwv in de proceskosten van werkgever in hoger beroep tot een bedrag van € 379,50;

-

bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 519,- wordt geheven.

Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2022.

(getekend) E. Dijt

(getekend) C.G. van Straalen