Home

Centrale Raad van Beroep, 29-05-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1711, 17/5423 PW

Centrale Raad van Beroep, 29-05-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1711, 17/5423 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
29 mei 2018
Datum publicatie
19 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:1711
Zaaknummer
17/5423 PW

Inhoudsindicatie

Bezwaar tegen betaalspecificatie niet-ontvankelijk. Herhaling van eerdere besluit, zodat geen sprake is van een besluit in de zin van art. 1:3, eerste lid, Awb.

Uitspraak

17/5423 PW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van

21 juni 2017, 15/4260 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard (college)

Datum uitspraak: 29 mei 2018

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F.S. Cuperus, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kindt-Jiawan. Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 16 juni 2009 is appellant met ingang van 1 juli 2009 bijstand verleend ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande zonder een toeslag van 20% omdat appellant de noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen.

1.2.

bij brief van 23 december 2014 heeft het college appellant geïnformeerd over de overgang naar de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015. In deze brief heeft het college ook melding gemaakt van de kostendelersnorm, aangekondigd dat deze norm op

1 juli 2015 ingaat en dat nog wordt bezien of deze norm op appellant van toepassing is. Naar aanleiding van deze brief heeft appellant op 31 maart 2015 bezwaar gemaakt. Appellant heeft aangevoerd dat de kostendelersnorm in zijn situatie niet van toepassing is. Hierbij heeft appellant betaalspecificaties betreffende januari en februari 2015 gevoegd.

1.3.

Bij besluit van 11 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de betaalspecificaties betreffende januari en februari 2015 niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft herhaald dat de kostendelersnorm pas geldt met ingang van 1 juli 2015 en het standpunt ingenomen dat de betaalspecificaties, afgezien van een fout waardoor over januari 2015 een te hoog bedrag is uitgekeerd, een herhaling zijn van het toekenningsbesluit van

16 juni 2009. Hierdoor zijn deze specificaties niet gericht op een zelfstandig rechtsgevolg en kunnen ze niet worden aangemerkt als besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld uitspraak van 8 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2313) ligt aan elke (meestal: maandelijkse) betaling van salaris of

uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een salaris- of uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld als er in de periodieke betaling geen wijziging optreedt. Dan is in het algemeen slechts sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van

artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

4.2.

Appellant heeft in hoger beroep niet bestreden dat de uitkeringsspecificaties waartegen zijn bezwaar is gericht een herhaling zijn van het toekenningsbesluit van 16 juni 2009. Dit betekent dat het college het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.3.

Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2018.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) P.C. de Wit

IJ